Bijdrage van Rein Bertlein, Amsterdam.
Te horen in Praattafel #018.

In het Rijksmuseum in Amsterdam vindt men in de Eregalerij, aan diens einde de Nachtwacht van Rembrandt hangt, ook een bijzondere schilderij van Jan Steen.   

“Wie is de rijk gekleede man …. Aan de armen”

De sceptische blik in het gelaat van de gefatsoeneerde burger verraad dat hij twijfelt aan het verhaal van de bedelares en straks zelf de beslissing zal nemen, of hij wel iets zal geven of niet. 

Het schilderij uit 1655 belichaamt hier een paradigmawisseling – een omwenteling in het denken. Lange tijd leefde de mens in hoede van de katholieke kerk en hield zich in zijn dagelijks leven aan de “Zeven werken van Barmhartigheid”, te weten: 

      1. De hongerigen spijzen
      2. De dorstigen laven
      3. De naakten kleden
      4. De vreemdelingen herbergen
      5. De zieken verzorgen
      6. De gevangenen bezoeken
      7. De doden begraven

De kerk – en dus ook de vanzelfsprekendheid van de zeven werken van barmhartigheid – is op deze schilderij letterlijk op de achtergrond verdrongen. Zie daar: Het begin van het individualisme … 

Pas toen de maatschappij steeds complexer en de opvattingen steeds  uiteenlopender werden, namen de mogelijkheden het eigen leven in vrijheid vorm te geven gestaag toe, hetgeen ondertussen nagenoeg zelfs een verplichting werd: vrijwel iedereen moet nu in een steeds onoverzichtelijkere en veranderlijkere wereld de eigen positie voortdurend opnieuw bepalen en daarvoor verantwoordelijkheid nemen. 

Met andere woorden: het individualisme gaat met een tegenstelling gepaard: de victorie van de individuele autonomie en het eigenbelang aan de ene kant versus het verlies van sociale cohesie en medemenselijkheid, laat staan naastenliefde, aan de andere kant. Ikke, ikke, ikke en de gast kan stikken. 

In zijn “Protestantse Ethiek” had Max Weber honderd jaar geleden reeds betoogd, dat de calvinistische leer aan de wieg stond van de moderne mens. In zijn “Wirtschaftsgeschichte” schreef hij zelfs: “Een dergelijke machtige, onbewuste geraffineerde regeling voor het kweken van kapitalistische individuen is er in geen enkele andere kerk of godsdienst geweest!”

En vijftig jaar geleden vergeleken Adorno en Horkheimer in hun in 1947 in Amsterdam verschenen boek “Dialectiek van de Verlichting” het burgerlijk bestaan met het moderne tuchthuis: “In de lange rijen gevangeniscellen staan de bewoners geheel op zichzelf. De absolute eenzaamheid, het dwangmatig aangewezen zijn op het eigen ‘zelf’ … het moderne ritme van de arbeid, omlijnen de spookachtige gedaante van het menselijk bestaan in de moderne wereld. Radicaal isolement is identiek met de radicale reductie tot steeds hetzelfde hopeloze niets.”

Ook voor de postmoderne Franse filosoof Michel Focault is het individu allesbehalve heilig verklaart, maar het slachtoffer van disciplinering en dressuur. De individuele mens wordt daar geobserveerd en onderzocht om hem te kunnen onderscheiden, beoordelen en registreren. Deze gestructureerde uitoefening van macht is anoniem; wie het toezicht uitoefent is niet relevant, alleen dat er toezicht is. 

Ondanks de toenemende afhankelijkheid van de arbeidsmarkt, van het onderwijs, van sociaaljuridische regelingen, verzorgingsinstellingen en dergelijke moet het individu aan de eisen van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid steeds meer voldoen. De regelingen in de Westerse samenleving gaan uit van individuen die acteur, jongleur en constructeur,   van hun biografie, hun identiteit, hun sociale netwerken zijn. De consequenties van hun beslissingen – maar ook van hun niet-beslissingen – moeten ze daarbij zelf dragen: als het misgaat – eigen schuld dikke bult!

Heel de geschiedenis van Europa en Amerika draait om de poging zich te bevrijden van de politieke, economische en geestelijke boeien waarin de mens gekluisterd was. Als de sociale banden minder worden wordt de vrijheid meestal groter maar sluit ook het risico van vereenzaming in. Onlangs heeft de Belgische psychiater De Wachter op grond van zijn dagelijkse praktijk durven constateren dat “we tegenwoordig allemaal – in meer of mindere mate – last hebben van verlatingsangst”. En zijn eveneens Belgische vakgenoot Paul Verhaeghe vult aan: “We mogen van alles experimenteren in religie en seksualiteit en misschien nog wel meer, maar botsen in de alledaagse praktijk op een regelneverij die Kafka doet verbleken”. Conclusie in de woorden van de Poolse socioloog Zbigniew Baumann: “Nooit waren we zo vrij, nooit hebben we ons zo machteloos gevoeld!”